KIND
SPECIAL
werker met kinderen
het is hartverwarmend om te zien hoe de andere
‘normale’ kinderen hem helpen, samenwerken,
met hem spelen.“
Door het volgen van diverse trainingen en op-
leidingen heb jij je coachvaardigheden verder
ontwikkeld. Maar veel opleiding maakt nog
geen goede coach. Welke karaktereigenschap-
pen en persoonlijke kwaliteiten zijn noodza-
kelijk in dit werk?
“Het is belangrijk dat je echt helemaal om wil,
een andere weg durft in te slaan, je kwetsbaar
durft op te stellen. Je mensvisie moet er een zijn
van ‘Iedereen mag er zijn en is goed zoals hij
is’. Je zult ook moeten leren vertrouwen op je
intuïtie en je gevoel. Sensitiviteit, overtuiging
en doorzettingsvermogen zijn volgens mij nood-
zakelijke eigenschappen.
Als ik als ambulant begeleider mogelijkheden bij
een kind zie die door de school ingeperkt worden
dan ga ik vastberaden en doelgericht in gesprek
met leerkrachten en schoolleiding. Ik heb ooit
een kind begeleid dat volgens de school nog niet
met het lezen van woorden mocht starten om-
dat het nog niet aan de leesvoorwaarden voldeed
terwijl het bij mij wel al vijftig woorden las! Dan
worden er door mij toch echt harde noten ge-
kraakt.”
In je praktijk stimuleer je kinderen maar ook
volwassenen met een vermoedelijke achter-
stand in hun leervermogen. Hoe stel je een
diagnose? Hoe bepaal je de beginsituatie?
“Mijn werkwijze is niet leerstof gebonden of me-
thode gebonden. Het is dus ook toepasbaar op
volwassenen maar ik richt me voornamelijk op
kinderen. Kom ik echter in een gezin met een
kind met PDD-NOS en vader heeft ook PDD-NOS
dan schuift de volwassene net zo makkelijk aan.
Diagnostisering van stoornissen laat ik aan ande-
re professionals over. Maar ik kom ook op scholen
of in thuissituaties waar van alles is geprobeerd
en er geen diagnose gesteld kan worden, geen
etiketje geplakt kan worden. Als mijn hulp dan
wordt ingeroepen kom ik graag kijken. Het be-
gint namelijk altijd met observeren en in contact
komen met zowel ouders als kind.
Concentratieproblemen en een slechte werkhou-
ding bijvoorbeeld gaan vaak gepaard met opstan-
digheid. Dan ga ik op zoek naar de oorsprong,
waar heeft dit kind last van, maar ook wat vindt
dit kind leuk, waar geniet het van, waar is het
goed in en wat kan het wél. In gesprek gaan, niet
bedreigend maar met geduld een relatie opbou-
wend. Het kind moet zich gehoord en begrepen
voelen.”
Je bent zelf moeder van drie kinderen. Volgde
jij als moeder altijd dezelfde koers als de pro-
fessional van ‘Denk en Groei’?
“Ja, ik ging met mijn kinderen toen ook al zo om.
Mijn twee zonen vlogen elkaar regelmatig flink in
de haren. Dan zette ik ze wel eens in de hal en
liet het hen zelf uitvechten. ‘Binnen de mat blij-
ven anders doen jullie je pijn en succes ermee.
Los het zelf maar op.’
Mijn zoon Ruud was op vierjarige leeftijd angstig
om te gaan slapen. Er ging hem van alles door het
hoofd, levensvragen die niet bij een kind van die
leeftijd pasten. Op de peuterspeelzaal kreeg hij
ruzie met leeftijdsgenootjes als die zich niet aan
afspraken hielden, iets wat kinderen pas rond
zeven jaar ontwikkelen. Hij kon echt behoorlijk
lastig worden. Bij de overstap naar de basis-
school werd hij getest en werd hoogbegaafdheid
vastgesteld. Zowel op denkniveau als op sociaal-
emotioneel vlak was hij verder dan zijn leeftijds-
mooi
mens
23