Nu is wat we hebben

De deur aan het einde van de donkere gang zwaait open en brengt een ijzige wind naar binnen. De vrouwelijke agent, gevolgd door haar boomlange mannelijke collega groet me met een licht knikje. Aan haar ene hand een meisje van vijf, aan de andere het zevenjarige zusje. Beide kinderen zijn slechts gehuld in een gerafeld pyjamaatje en een fleecedeken. Ze houden vast aan een knuffel en een zacht doekje. “Om de beurt wassen,” adviseert de agente me over de knuffeltjes en de doekjes. “Ze zijn hun enige veiligheid.” Ze forceert zich in haar professionele rol. Onze bezorgde blikken kruisen zich desondanks een milliseconde.

Ik buk me, vertel ze mijn naam. Eerder deze avond leerde ik over de omstandigheden waaruit ze zijn weggehaald. De vier grote, reebruine ogen doorboren mijn ziel. Als crisisopvang is het vannacht aan mij de taak te voorzien in de drie B’s. Bed, Bad en Brood.

De geur die ze dragen is er een van onmacht, verwaarlozing en een vleugje hoop. Ik doe ze even later in bad. De badBarbies, zoals de andere kinderen ze noemen, mogen met ze mee. Ze laten de poppen duiken en zwemmen als meerminnen. Ik ververs het water tot driemaal toe. Morgen mogen ze bellen met mama, beloof ik ze. De zwaar getraumatiseerde mama, die in een psychose terecht kwam en niet meer in staat was om voor haar kinderen te zorgen. Dus deden ze dat zelf. Ze aten broodkorsten met tomatenketchup uit kleine zakjes die ze vonden achter in de kast. De tomaat op de verpakking had de zevenjarige doen vermoeden dat ze iets gezonds te eten gaf aan haar kleine zusje. Terwijl ze een stapel boterhammen verorberen vergapen ze zich aan de grote kerstboom die ik eerder die maand met de andere kinderen had opgezet.

Als ik ze naar hun nieuwe, maar tijdelijke kamer begeleid, zie ik in het schamele licht van de gang de twee agenten fluisterend hun informatie overdragen aan mijn collega. Ik vang iets op over ratten op het aanrecht en ijsvorming op beddengoed.

Als ik begin deze maand de spaghetti aan kerstverlichting uit elkaar sta te vloeken zie ik in de weerspiegeling van de kerstballen naast een oververhitte moeder ook die hulpverlener van twaalf jaar geleden. Kerst is vrede. Kerst is geluk. Kerst is samen. Kerst is ook de zusjes die me leerden dat niets is wat het lijkt. Ik laat me zakken op de bank.

De Kleuter betreedt de kamer licht jonglerend met een kop warme chocolademelk. Hij vergaapt zich aan de grote kerstboom waarvan het verlichtingssnoer nog naast het stopcontact bungelt.
Ik kan hun namen dromen. Gedachteloos typ ik ze in de digitale zoekbalk. Een foto van een meid naast een lesauto, ze steekt breed glimlachend haar duim omhoog. Op de andere foto zie ik haar zus innig met een grote groep studiegenoten om zich heen. De opluchting omarmt me als een warme fleecedeken.

Ik steek de stekker in het stopcontact. Soms is licht het enige dat nog miste.
”Nu is wat we hebben,” realiseer ik me als de nietsvermoedende Kleuter me een slagroomsnor kust.

Maartje Derckx