‘lk ben gehard door het leven’

Je zou hem nauwelijks 75 jaar oud schatten, zo’n energieke indruk maakt de 87-jarige Jan Serkel. Wat is het geheim van zijn uitzonderlijke vitaliteit? In deze seniorenspecial een interview met een man met een opmerkelijk levensverhaal. Als kind bracht hij enkele jaren door in het Japanse interneringskamp Ambarawa op het eiland Java; als tiener zwierf hij door Amsterdam, sliep in portieken of bij het Leger des Heils van zijn ‘grote vriendin’ Majoor Bosshardt. In de jaren ‘60 maakte hij als ‘Zwarte John’ naam in de Amsterdamse onderwereld. Zijn militaire dienstplicht zette hem op het juiste spoor en na een lange carrière in het leger streek hij met echtgenote Coby en dochter Mireille neer in Weert er werd hij badmeester en zweminstructeur bij Zwembad De IJzeren Man.

Hoe blijf je jong en vitaal?

Fysieke en mentale kracht maken je zelfstandig. Als je veel ellende hebt meegemaakt, en moet vechten voor je bestaan, blijf je krachtig en jong. Ik ben gehard door het leven en ben op basis van discipline, doorzettingsvermogen en optimisme geworden tot wie ik nu ben. Scholing heb ik nauwelijks gehad, ik ben praktisch ingesteld en heb altijd hard gewerkt en veel gesport. In het leger klom ik op tot commandant instrumentploeg en inspecteur technische dienst.

Waar bent u geboren en opgegroeid?

Ik ben geboren in Bandung in voormalig Nederlands-Indië. Ik heb geen fijne jeugd gehad want al op heel jonge leeftijd kwam ik in een jappenkamp terecht. Dat was een hel. Als kind heb ik er verschrikkelijke dingen gezien: verkrachtingen, afranselingen en moorden. Het staat mij nog helder voor de geest. Toen mijn moeder niet snel genoeg een buiging maakte voor een voorbijfietsende Japanner sloeg hij haar met de kolf van zijn geweer al haar tanden uit haar mond.

Het kamp Ambawara

Mijn vader was vanuit Nederland als militair naar Nederlands-Indië gegaan en trouwde er met mijn moeder die van inheemse afkomst is. Zodoende werden mijn twee broers, drie zussen en ik Indo’s: gemengde afstammelingen van witte Europeanen en vrouwen uit Zuidoost-Azië. Als militair ontving mijn vader van koningin Wilhelmina het Zilveren Kruis voor Moed en Trouw. Hij overleed in een jappenkamp toen ik een jaar of acht was. De mannen zaten in een apart kamp en ik moest vanuit het vrouwenkamp regelmatig een pannetje eten brengen naar mijn vader. Op een dag zei mijn oudere zus dat ik geen eten meer hoefde te brengen naar papa. ‘Hij is overgeplaatst’, zei ze. Pas veel later hoorde ik dat hij overleden was. Ik heb dus nauwelijks een band gehad met mijn vader.

Het kamp Ambawara

Nederlandse krijgsgevangenen in een jappenkamp

Na de capitulatie van de Japanners in 1945 en onze bevrijding uit het kamp verhuisden wij naar een zus van mijn moeder. Zij was getrouwd met een steenrijke Chinees. Wij als kinderen moesten ons daar schuilhouden want de Indonesiërs onder leiding van Soekarno keerden zich tegen de ‘Hollandse’ Indo’s. Weer was ik getuige van gruwelijke martelpraktijken en onthoofdingen met kapmessen.

Nederlandse krijgsgevangenen in een jappenkamp

Voor mij staat INDO voor ‘In Nederland door omstandigheden’. In 1949 werd Nederland na een lange strijd tegen de soldaten van Soekarno door de Verenigde Staten gedwongen om de onafhankelijkheid van de Indonesische Republiek te erkennen. Het koloniale leger werd ontbonden en er volgde een repatriëring van Indische Nederlanders en Molukkers. De Molukkers hadden om andere redenen in het KNIL-leger gevochten tegen Soekarno. Zij wilden namelijk een eigen Molukse staat, los van Indonesië.

Mijn moeder had intussen een andere Nederlandse militair als levenspartner gevonden en samen met hem kwamen we in Amsterdam terecht. Mijn relatie met deze man was bijzonder slecht en dat leidde ertoe dat ik op straat terecht kwam en als 15-jarige dakloze door Amsterdam zwierf. Ik ging in de haven werken, zwaar werk, ‘s nachts bananen lossen. Bij de koster van de kerk in de Nieuwezijds Kolk in de Jordaan mocht ik soms overnachten als ik hem meehielp met poetsen. Vaak sliep ik in portieken, soms bij vijftien graden vorst. Als tegen de ochtend de melkboer flessen melk in een trappenhuis afleverde, jatte ik er een fles uit en dronk die in een teug leeg. Na het jappenkamp werd dit een tweede hel voor mij. Het was overleven onder zeer moeilijke omstandigheden.

Overleven in de onderwereld

Ook werkte ik in cafés in de Jordaan en in de hoerenbuurt. In café Casablanca haalde ik voor een paar stuivers glazen op. Om te kunnen overnachten bij het Leger des Heils poetste ik daar wc’s. Met Majoor Bosshardt kreeg ik als kind een speciale band, ze werd mijn ‘vriendin’. Het was een prachtmens die mij vaak geholpen heeft.
’s Morgens ging ik weer de hoerenbuurt in om in de peeskamertjes van ‘Haring Arie’ de boel schoon te maken. Met de hoeren kon ik goed opschieten. Als ze mij met een joetje (10 gulden) op pad stuurden voor een pakje sigaretten mocht ik het wisselgeld houden.

‘Haring Arie’ was in die tijd een hele grote in de Amsterdamse onderwereld. Ik werkte hard en was eerlijk, daardoor vertrouwde Arie mij ook geldzaken toe. Als je oneerlijk was, werd je afgemaakt en in de gracht gesmeten. Na enkele jaren mocht ik voor Arie de huur bij de hoeren ophalen maar ook grotere sommen geld afleveren bij ‘zakenrelaties’ uit de Amsterdamse penose zoals ‘Paardenstaart’, de eigenaar van Trocadero. Van Arie kreeg ik een zolderkamertje boven een hoerentent. Geleidelijk raakte ik als Zwarte John bekend in het milieu. Ook de bekende zangeres Zwarte Riek behoorde tot mijn kennissenkring. Ik was een stevige jongen en niet bang aangelegd. Bij belangrijke transporten van contant geld had ik een handschoen aan met daarin een halve meter fietsketting. Bovendien liepen er dan tien meter achter mij nog twee ‘medewerkers’ van ‘Haring Arie’ mee.

Carrière in het leger

Ik werd opgeroepen voor militaire dienst. Het leven als dienstplichtig militair beviel mij zo goed dat ik besloot beroepsmilitair te worden. Zo kwam ik terecht bij het Korps Commandotroepen in Roosendaal, de groene baretten.

Het leger en het vaste inkomen dat het mij opleverde gaf mij de mogelijkheid uit het Amsterdamse criminele milieu te ontsnappen. Ik ben na ruim tien jaar met de noorderzon uit Amsterdam vertrokken. Je kunt namelijk niet zomaar uit de criminaliteit stappen. Je weet te veel, dat kan gevaarlijk zijn. Je kunt voor je eigen veiligheid beter in de anonimiteit verdwijnen. Ik ging naar mijn zus in Den Haag en niemand in Amsterdam wist waar ik gebleven was.

Als militair word je regelmatig overgeplaatst. In mijn tijd op de Chassé Kazerne in Breda leerde ik mijn vrouw Coby kennen. In 1979 werd ik overgeplaatst naar Weert waar we in 1980 trouwden. Hier op de KMS heb ik zes jaar gewerkt als sportinstructeur. Onze dochter Mireille is hier in Weert geboren.

Met 55 jaar krijg je als militair een wachtgelduitkering tot aan je pensioengerechtigde leeftijd. Dat is echt geen vetpot want je moet je ziekenfondsverzekering zelf gaan betalen en vakantiegeld krijg je ook niet meer. Daarom besloot ik op zoek te gaan naar een bijbaantje. Zo heb ik als portier nog bij vleesfabriek Dumeco gewerkt. Later kwam ik in dienst bij Zwembad De IJzeren Man. In Weert kennen de meeste mensen mij als sporter en zwemleraar. Ik kom nu nog mensen tegen die mij begroeten met ‘Hallo badmeester!’

Ook sporten houd je jong

Ik heb altijd veel gesport, in het leger als sportinstructeur maar ook daarna. In mijn jonge jaren beoefende ik Jiujitsu. Ik heb veel gezwommen, halve en hele marathons gelopen. In 1987, ik was toen vijftig, liep ik de marathon van Rotterdam nog in 2:29 uur. Tot mijn vijfentachtigste heb ik heel wat uren in de sportschool doorgebracht. De laatste jaren heb ik daar geen tijd meer voor. Mijn sport bestaat voornamelijk uit het tweemaal daags mijn vrouw bezoeken.

Nog steeds zelfstandig

Ik woon hier nog steeds zelfstandig. Mijn dochter Mireille komt regelmatig om te poetsen of de was te doen. Natuurlijk ben ik blij met haar hulp maar het meeste doe ik toch liever zelf. Mijn vrouw woont sinds enkele jaren in woonzorgcentrum Hushoven. De ziekte dementie heeft haar langzaam gesloopt. Jarenlang heb ik haar hier in huis verzorgd maar uiteindelijk ging dat niet meer. Nu bezoek ik haar dagelijks en doe dan ook allerlei huishoudelijke taken voor andere bewoners. Het geeft mij enorm veel voldoening dat ik iets kan betekenen voor mijn lieve vrouw en voor andere bewoners. Ik ben nu eigenlijk een onbezoldigd lid van het team medewerkers van Land van Horne.

Terugkijkend op uw leven, waar was u het meest trots op?

Het klinkt misschien raar maar dat is toch mijn tijd in de Jordaan en de ontwikkeling die ik daar doormaakte. Ik kreeg er uiteindelijk het respect dat ik in mijn hele jeugd gemist had. In de Amsterdamse onderwereld werd ik een man, werd ik serieus genomen, kreeg ik aanzien en waardering. Dat maakte mij trots. Als ik mijn lieve vrouw Coby niet had ontmoet was ik misschien toch weer teruggekeerd naar Amsterdam.