Ik vrouw van jou

Al sinds 2011 bel ik elk jaar op 1 april mijn moeder op met de grap dat ik met een gebroken been op de spoedeisende hulp zit. Een grap die ze áltijd gelooft totdat ze witheet en vloekend ophangt. Ik denk er vaak met betraande ogen aan terug. Zo ook eerder deze maand. Ik stapte met nat geregende, gladde schoenen de eveneens natgeregende, gladde rolband op van de supermarkt in het centrum. Een jammerlijke combinatie, want ik gleed uit en brak mijn enkel. Ik hoorde het kraken. Met betraande ogen en mijn vaste 1 april tekst waar ik haar al jaren mee in het ootje neem, belde ik mijn moeder nu vanuit de ambulance.

Elk ander mens had me, na me van stevige repliek te hebben voorzien, of me heel hard te hebben uitgelachen, weggedrukt. Maar zij niet. Zij geloofde me, voor de tiende keer. Het gevloek was dit keer mijnerzijds. Was het domme pech, of had Karma mij hier te pakken? Mijn moeder zweeg zo hard dat een antwoord overbodig was.

Ik dacht terug aan al die andere vrouwen die me in mijn leven hun lessen leerden. Zo zei mijn oma op geklaag over kwaaltjes: “Det is vaneiges gekomme, det geit auch vaneiges weer weg.” Verfrissend vond ik dat. Ze zou het zelfs over Covid-19 hebben durven zeggen. Ze zou haar mondkapje opgedaan hebben, haar schouders ophalen en diezelfde schouders eronder hebben gezet.

Een andere vrouw waar ik tegenop keek was de onlangs overleden feministe en icoon Ruth Bader Ginsburg, die onder andere streed voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen. En als je nog twijfels hebt over hoe hard deze strijd nodig is, vertel het volgende raadsel eens aan je vrienden: “Een vader en zoon gaan op pad met de auto en krijgen een vreselijk ongeluk. Vader is lichtgewond en wordt met de ambulance naar het dichtstbijzijnde ziekenhuis gebracht. Zoon is zwaargewond en wordt met de traumahelikopter naar een ander ziekenhuis overgebracht. In het ziekenhuis waar de zoon ligt, komt de chirurg aan het bed van de jongen en zegt: ‘Dit kind moet geopereerd worden, maar ik kan het niet doen, want hij is mijn zoon.’ -Hoe kan dit?” Jaar na jaar legde ik het raadsel voor in de meest geleerde kringen en het leverde steevast onlogische en beschamende theorieën op, die geen van allen klopten. Want in geen enkele aangedragen oplossing werd bedacht dat de chirurg ook weleens de moeder van het joch zou kunnen zijn. Ze vielen vreselijk door de mand. Ik hoorde het kraken.

Hoe vaak oma ook gelijk had: Dit is niet vanzelf gekomen, en het gaat ook niet vanzelf weg. Jaren geleden schreef ik een sollicitatiebrief naar aanleiding van een vacature voor een mannelijke kracht in de jeugdpsychiatrie. Ik kreeg een vriendelijke e-mail terug dat men toch echt op zoek was naar een man. Daarop schreef ik onmiddellijk: “Maar ik heb ook ballen.” Het mailtje daaropvolgend vanuit hem bevatte enkel de woorden: “Neem je me in de maling?” Ik zweeg zo hard dat een antwoord overbodig was. Een week later had ik de baan.

Maartje Derckx