22 februari 2021 | Auteur: Ton Adriaens
Eerste prijs schrijfwedstrijd voor Ton Adriaens
De Raadselige Roos is een schrijfwedstrijd van Stichting Literair Café Venray voor amateurschrijvers en –dichters uit Nederland en Nederlandstalig België. Het verplichte thema voor 2020 was ‘dwarsligger’. Onze redacteur en columnist Ton Adriaens won hierbij de 1e prijs in de categorie ‘proza’.
Over het verhaal Gedrieëndeeld van Ton Adriaens schrijft de jury onder andere: Het verhaal munt uit in mooie zinnen, is prachtig en duidelijk geschreven. Er gaat een sterke en fascinerende dynamiek van uit. Hoewel de lay-out aanvankelijk ietwat verwarrend kan werken, wordt deze niet als hinderlijk ervaren omdat hij consequent wordt voortgezet.
De laatste zin maakt alles duidelijk en laat geen spaan heel van deze aanstellerige, over het paard getilde, zichzelf mateloos overschattende cabaretier. Maakt van hem uiteindelijk een meelijwekkend, lachwekkend figuur. Het cynisme in het verhaal (‘maar ontkende dat met het schuim in de mondhoeken’) bewijst dat de schrijver schrijven kan. Hij is een vakman.
Gedrieëndeeld
Met zijn eigenhandig uit Bianco Lasa marmer gebeitelde voetstuk als springplank had hij zichzelf voorbij ‘De Grote Drie’ gekatapulteerd.
– ‘Jazeker, voorbij ja! Ik heb het beste van alle drie en daar mijn eigen talent nog aan toegevoegd! ‘Bescheidenheid remt de Mensch’, begrijp je? Hoe ver reikt je gezichtsveld met je kop onder het maaiveld? Nou?’
Zijn ego was van galactische proporties. En dat zat velen in de weg, niet in de laatste plaats hemzelf al dacht hij over dat laatste toch héél anders. Hij was een graag geziene gast in praatprogramma’s, zorgde altijd voor vuurwerk en maakte heftig fulminerend de recensent die ‘er weer gene ene kloot van begrepen had’ met de grond gelijk. Zo moeilijk was het toch niet om zijn virtuositeit, de genialiteit in zijn voorstellingen te ontdekken?
– ‘Waarschijnlijk is het de ontwikkeling die ik heb doorgemaakt die ze niet kunnen bijbenen. Ik heb alle grote zalen plat gespeeld. Daarin zit geen uitdaging meer. Het gaat nu nog meer om de inhoud in plaats van de vorm. Begrijp je? Mag een clown erudiet zijn? Het volk dat Spinoza niet van spinazie kan onderscheiden, schijt zichzelf onder. Het is mijn taak hen zindelijk te maken.’
Toen hem bij DWDD de kritiek van de cultuurrecensent van Het Parool werd voorgelegd ontplofte hij bijna.
– ‘Dat had niets met ijdelheid te maken! Als ik van perspectief wissel moet jij meeschakelen anders komen wij niet verder, snap je? Als je echt de top wilt halen moet je niet alleen je kop in de wind maar ook je kont tegen de krib gooien. De vedette verlegt het spel, de kopman bepaalt het koersverloop. Waarom denk je dat Johan en ik het niet alleen over voetbal eens waren? Nu gaan ze voetballen in Quatar. Moet ik nog iets uitleggen? Moet ik nu nog iets uitleggen? Lees jij mijn pamflet ‘Fietsen met versnelling’ nog maar eens dan praten we verder.’
Dertig jaar geleden had hij inderdaad het aangezicht van het Nederlandse cabaret voorgoed veranderd. Met zijn maatschappijkritische performances werd hij het boegbeeld van de linkse beweging in Nederland. Hij introduceerde de ‘rode draad’ , dubbele lagen en een netwerk van zijpaden. Zijn tempo was ongekend, hij dirigeerde de zaal, dwong zijn publiek zwijgend op de knieën, of bevrijdend schaterlachend overeind te springen. Hij was de ‘grand monsieur’. Iedere grappenmaker optredend in de dorpskroeg, de kelder van het studentencorps of zelfs in Toomler Amsterdam wilde zijn zoals hij.
– ‘En toen ging het al mis. Mijn volgelingen waren geen authentieke dwarse denkers. Ze wilden mij imiteren of uitgesproken anders zijn terwijl het nadrukkelijk uitspreken van het anders zijn de focus op die ander legt. Op mij dus, waarmee de grootheid van de antipool als magnetische kracht wordt bevestigd. Begrijp je?
Het zijn aardige jongens maar te bedacht. Je kunt er de lachband van een Amerikaanse show onder monteren.’
Steeds vaker profileerde hij zich als filosofisch orakel. Zijn tegendraadsheid werd beschamend. Hij werd cynisch maar ontkende dat met het schuim in de mondhoeken. Waar hij maar kon veroorzaakte hij opschudding door luidkeels schreeuwend een of ander onduidelijk statement de zaal in te slingeren. Van de kritiek dat hij dat deed ter meerdere eer en glorie van zichzelf begreep hij op zijn beurt weer niets.
Hoe wijsgeriger zijn optredens, hoe minder serieus hij werd genomen. Het publiek liet hem in de steek. Het waren nieuwe sterren die de grote zalen bespeelden.
– ‘Geen eigenheid, geen vernieuwing, geen links geluid, geen kritiek op elitaire politiek, niets! Grappen en grollen die in het Theater van de Lach van John Lanting niet zouden misstaan.’
Hij werd steeds eenzamer, steeds gekker. Recensenten begonnen hem te ontzien. Een man die zoveel had betekend zo te zien afglijden, het had iets meelijwekkends. Zijn monologen werden onheilspellende voorboden.
– ‘Als de dood geen teken van leven geeft, bestaat hij niet. Wat impliceert dat er een eeuwig leven is. Ik geloof in de onbegrensde wijsheid verscholen in de eeuwigheid. Het is mijn taak in het heden de grens naar daar te verleggen, met humor en bespiegeling. In een spiegel kijk je achteruit en aanschouw je de toekomst. Begrijp je?’
Nu staat hij bij Abcoude op het spoor. Links naar Amsterdam kijkend, rechts richting Utrecht. Of is het andersom?
– ‘Hoe banaal is dit? Het spoor als ladders naar beiden horizonten, kan het symbolischer? De sporten vloeien ineen en kruipen als dode reptielen van mij vandaan.’
De intercity is om 09.46 uur vertrokken vanuit Amsterdam-Centraal. Moet elk moment Abcoude bereiken. Hij vlijt zich neder. Zijn nek rust op de linker spoorstaaf, de knieholten rechts. Hij wordt zo dadelijk gedrieëndeeld. Al in 2001 verwijst hij in zijn boek ‘De Overgang’ naar ‘de ultieme transitie op allegorische dwarsliggers’.
– ‘Drie is gerelateerd aan de drievoudige aard van de mens: ratio, hartstocht en fysieke dynamiek, maar ook verleden, heden en toekomst of geboorte, leven en dood. In een hoger eenheidsbewustzijn leidt de drie-eenheid tot transmutatie. Zo klaar als een klontje.’
De hoofdpersoon in ‘De Overgang’ schonk zijn hoofd aan de wetenschap. Het was zijn wens dat zijn hersenen onderzocht werden op onbeperkte creativiteit en bovennatuurlijke vermogens ‘opdat zijn critici de mond gesnoerd kon worden en zijn geestelijke nalatenschap vereeuwigd.’ Zijn hart moest, goed geconserveerd in een loden pijp, aan zijn ex worden overgedragen. Hun harten waren altijd verbonden gebleven maar zijn geestelijke groei had hen fysiek uit elkaar gedreven. Zijn voeten en onderbenen zouden door Madame Tussauds als mal gebruikt worden voor een beeld van hem zonder romp, zonder armen , zonder hoofd. Een videowall op de achtergrond waarop een compilatie van zijn houterige danspasjes en rare sprongetjes werd geprojecteerd zou de toeschouwer tot reflectie dwingen.
Hij draait zijn hoofd een kwartslag en drukt zijn oorschelp op het koude staal. Een lichte trilling is voel- en hoorbaar in de spoorstaaf. Het doet hem denken aan het onheilspellende gekraak van natuurijs als de eerste schaatser over de bevroren vlakte glijdt. In zijn programma ‘Elf steden, twaalf ongelukjes’ heeft hij een magistrale vergelijking uitgewerkt tussen klunen en een vrouw bestijgen, schiet hem nu te binnen. Klunen had er in de Nederlandse taal een tweede betekenis bijgekregen. De Volkskrant kwam niet verder dan ‘hilarisch’. Hij sluit zijn ogen, rekt zijn nek en strekt zijn benen. Dit is het momentum, donderend geraas zal hem in de eeuwigheid storten.
– ‘Ik ben onfeilbaar, een nieuw begin nadert.
De aarde zal trillen. Dit is heftig en sacraal!’
Fluitend zoeft de trein voorbij.
– Shit, verkeerde spoor!’
Ton Adriaens