Beter één vogel

De bal kwam van rechts. En hij keek links. Naar de takken die afstaken bij die helblauwe lucht, naar kwetterende mezen. Zijn oor was rood van de klap die de bal achterliet. Pa had hem bij zijn schouders omhooggetild, weer neergezet en met handen als mattenkloppers de broek gefatsoeneerd. Hij had geen oog voor het oor.

Veldvulling, meer was hij volgens pa niet geweest. Op het stoepje zat ‘ie, de bal lag roerloos in het gras. Zijn piepende oor overstemde moeders goedbedoelde lijmende woorden. “Zo vader, zo zoon.” Ze moest eens weten.

In de avond had hij geklaagd. Over oorpijn en de broccoli. Die laatste gleed van zijn vork, op de grond. Toen hij het wilde opruimen, stapte hij er met zijn stevige schoenen in. Een flinke oorvijg op rechts deden tranen branden achter zijn ogen. Moeder schudde het hoofd glimlachend. “Waar het nooit waait is het stil,” suste ze. Ze kende de storm in zijn hoofd niet.

‘Lulhannes’ had hij de handenarbeid leraar genoemd. Hij had onvoorzichtig zijn kunstwerk van ijsstokjes geschampt en dreigde wekenlange noeste arbeid naar de getver te helpen.
“Bezint eer ge begint,” zei pa er einde dag over. En gooide de uit 542 Raketjes bestaande stoomboot zonder pardon in de haard. Het knapperende vuur at zijn levenswerk op.

Hij was gaan lopen. Met de gure wind mee. Takken staken af tegen de kobaltblauwe lucht. Hij zag het niet. Hij liep en liep, het leven door. Mezen kwetterden, maar het geluid verstomde onder de piep in zijn oor.

Tot Annelies. Haar ogen als de helblauwe lucht. En kwetteren was alles wat ze deed. Hij luisterde ademloos. Want het overstemde de piep in zijn oor.

Met Annelies werd hij groot. Groter dan hij ooit voor mogelijk had gehouden. Van niets naar iets. Van veldvulling naar spits.

Het vaderschap kwam van rechts. En hij keek links. Het kwetteren had zich vermenigvuldigd. Soms wilde hij lopen, met de gure wind mee. Maar Annelies had hem nodig. De piep in zijn oor overstemde haar hulproep.
En zijn zoon, die wilde ballen, niets liever dan dat. Maar die bal interesseerde hem geen bal. “Kijk verdomme eens naar die kleuren in de lucht, jongen! En heb je die prachtige vogels al eens bekeken!?”
Voor de zoveelste keer verkoos hij de vogels in de lucht boven de indrukwekkende voetbaltrucs van zijn zoon. “Lulhannes,” klonk het welgemeend. Woedend werd hij, stond op van het stoepje. De bal lag roerloos in het gras. Zijn hand zwaaide richting het achtjarige oor.
“Doe het niet, jongen!” klonk het bulderend bij het tuinhek. Hij draaide zich om, zijn ogen ontmoetten de zijne, na jaren. De piep in zijn oor was oorverdovend. Voetstappen kwamen dichterbij en stopten vlak voor hem. Vier betraande ogen, twee kloppende harten. Warme handen over zijn koude oren. “Ik mis je zo, mijn jongen.”

Ze omhelsden elkaar zoals ze dat nooit gedaan hadden. Gekwetter van vogels boven hen. “Was sich liebt das neckt sich,” zei moeder, bij het tuinhek. Ze haalde een grote doos tevoorschijn.

“Is dat mijn kleinzoon?” vroeg pa. Hij knikte. “Wat is je naam?”
“Mees.”
Hij overhandigde hem een Raketje uit de doos. “We moeten ergens opnieuw beginnen,” vond pa. Hij knikte instemmend, toen hij ijsstokje 1 van de 542 aflikte.

Maartje Derckx